De pareltjes van de Egeïsche oevers Deel 1 - Reisverslag uit Lesbos, Griekenland van Emmeline Koopmans - WaarBenJij.nu De pareltjes van de Egeïsche oevers Deel 1 - Reisverslag uit Lesbos, Griekenland van Emmeline Koopmans - WaarBenJij.nu

De pareltjes van de Egeïsche oevers Deel 1

Door: Emmeline

Blijf op de hoogte en volg Emmeline

19 December 2018 | Griekenland, Lesbos


Het is zeven uur in de ochtend als ik de deur achter me dichttrek. Behalve een paar gehavende zwerfkatten, die door de vuilnisbakken rommelen, is er niemand op straat. Ik stap in een taxi die me naar Kara Tepe Kamp brengt. De taxichauffeur is een Griek die zijn eerste levensjaar in Australië heeft doorgebracht. ‘’Ik snap wel hoe het voelt om hier per boot aan te meren weet je, zelf kwam ik op één jarige leeftijd ook per boot op Lesbos aangemeerd.’’ Hij vertelt me hoe hij zijn kinderen mist, zijn ex-vrouw was een Amerikaanse en zijn kinderen en kleinkinderen wonen in de Verenigde Staten. ‘’Elke dag vragen ze me via Skype wanneer ik hen eindelijk kom opzoeken’’, gaat hij geëmotioneerd verder met zijn verhaal terwijl hij uitwijkt voor een straathond die midden op de weg staat. ‘’Eindelijk heb ik genoeg geld gespaard en ga ik met Kerstmis naar ze toe.’’ Hij zucht en zet de auto voor het kamp aan de kant. ‘’Familie is het allerbelangrijkste weet je.’’ Dankbaar voor zijn mooie verhaal geef ik hem een fooi en stap uit. ‘’Fijne dag vandaag hé, en succes!’’ roept hij me na. Ik zwaai naar hem en loop het hek door. Enthousiast komen Arthur en Lulu, de zwerfhonden die in het kamp wonen, op me af rennen. Ze tuimelen over elkaar heen en maken vlekken op mijn zwarte broek terwijl ze van blijdschap tegen me opspringen. Ik aai ze over hun bolletjes en vrolijk lopen ze achter me aan het terrein op.

Het is doodstil op het kamp, bijna alle mensen slapen nog. Ik volg het pad dat langs de witte containers loopt, ISO-boxen noemen we ze, het zijn de ‘huizen’ waar de mensen in slapen. Op dit terrein wonen 1240 mensen, vooral jonge gezinnen en alleen-reizende jongeren. Sommigen van hen wonen wel met elf man in een box die niet groter is dan de gemiddelde Nederlandse keuken. Alleen hebben deze mensen dan geen keuken, en geen douche en ook geen toilet. Wel zijn er goed onderhouden gemeenschappelijke ruimtes en wordt het sanitair hier elke dag met chloor flink gepoetst, een unicum voor Griekse begrippen weet iedereen die regelmatig tijd in Griekenland doorbrengt. Als ik niet beter zou weten zou ik denken dat ik over een festivalterrein loop met goed aangegeven bordjes, een Chai-huis, een winkeltje, een centraal meetingpoint (mét wifi) en een grote speeltuin, alleen valt er hier geen feest te vieren. De meesten mensen hier zitten al maanden muurvast in een overspannen Grieks asielsysteem dat de enorme toestroom van mensen (ja, nog steeds) helemaal niet aankan. Toch zijn deze mensen ‘de gelukkigen’, want zij hebben tenminste een dak boven hun hoofd en iedereen hier heeft een eigen matras. Dat is in Kamp Moria, dat zeven kilometer verderop in de bergen ligt, wel even anders. Daar wonen mensen met soms twintig man in een (lekkend) festivaltentje en moeten ze slaapdiensten houden omdat ze met drie mensen één matras moeten delen. Enfin, dit verhaal gaat niet over de ellende van de vluchtelingencrisis, maar juist over de mooie en vrolijke gebeurtenissen die óók tussen die ellende door ontstaan, maar waar je eigenlijk vrijwel nooit iets over hoort.

Ik loop door naar de opslagwagen waar de bolderkarren, die we voor de ontbijten gebruiken, staan opgesteld. Dabi komt me tegemoet lopen om me te helpen de bolderkarren uit de wagen te tillen. Hij geeft me een knuffel en steekt vragend zijn duim op, waarmee hij wil vragen: ‘’Gaat het goed met je?’’ Hij kan nauwelijks drie woorden Engels en met hem communiceren gaat op handen en voeten, maar na anderhalve week begrijp ik redelijk goed wat hij wil zeggen. Samen met zijn vrouw en zijn zoon van vijf jaar is hij hier een jaar geleden naar toe gekomen. Zijn jongste zoon van bijna een jaar oud is hier geboren. Samen sjouwen we twaalf bolderkarren uit de truck. Ondertussen komen ook Ali, Marwan en Khalaf aangesneld om ons te helpen de bolderkarren te verplaatsen. ‘’Heb je goed geslapen?’’ vraag ik aan Ali, die naast me loopt. ‘’Nee’’, zegt hij en wijst naar boven, ‘’er liep te veel regen mijn container binnen.’’ Al dagen regent het onafgebroken en staat er een sterke, snijdende zeewind. Dit is de eerste week dat de winter echt is aangebroken. Lesbos kent een klimaat van hele hete zomers en vooral hele koude winters, dikke pakken sneeuw zijn hier bepaald geen uitzondering.

Adris komt aangelopen, hij trekt zijn capuchon over zijn hoofd om een gaap te kunnen verbergen. ‘’Slechte nacht gehad?’’ vraag ik voorzichtig. ‘’Een beetje kort’’ lacht hij verlegen. ‘’Je bent toch niet weer midden in de nacht je bed uit gehaald hé?’’, vraag ik. ‘’Jawel’’, hij knikt verlegen naar de grond alsof hij iets ergs toegeeft, ‘’maar het geeft niet, ik wil graag helpen’’, zegt hij terwijl hij lachend wegloopt. Adris is achttien jaar oud en is een van de onbegeleide minderjarigen (hij was zeventien toen hij op Lesbos aankwam) uit Syrië die hier woont. Hij helpt een van de organisaties in het kamp met de aanleg van verwarming in de containers. Hij is er goed in en wil later graag elektricien worden. Door de vele regenval van de afgelopen dagen vallen s’ nachts de generatoren in het kamp uit waardoor de verwarming niet meer werkt. Sinds de inwoners van het kamp weten dat Adris de verwarmingen aanlegt en ze zijn ISO-box nummer kennen, halen ze hem midden in de nacht uit zijn bed om hem naar hun verwarming te laten kijken. Dit is al de derde nacht op rij. Hij is te aardig om nee te zeggen waardoor hij om drie uur s’ nachts in de stromende regen generatoren aan de praat probeert te krijgen.

Naast de foodtruck, de wagen waarin we al het eten opslaan en voorbereiden, staat onder het afdak een grote tafel opgesteld waar we elke dag een paar honderd zakjes inpakken en twaalf bolderkarren vullen met 1240 bananen en stokbroden. Naast ons Nederlandse team van zeven man krijgen we hulp van een vluchtelingenteam van vijftien mensen die op Kara Tepe wonen. Ze helpen zeven dagen per week met ontbijten klaarmaken en uitdelen en hebben meer handigheid in het werk dan wij. Deze twee routinematige uurtjes in de ochtend geven hen rust en regelmaat en bieden hen houvast in hun uitzichtloze bestaan. Terwijl de ene helft van de groep zich bezighoudt met de bolderkarren vullen met bananen en stokbrood, die net door de bananenboer en de bakker zijn geleverd, staat de andere helft van het team om de tafel heen om als een treintje de kleine zakjes met etenswaren te vullen. In een zakje, bestemd voor een familie, gaan één tomaat, één groen pepertje en vier La Vache Qui Rit kaasjes. Morgen zal het zakje gevuld worden met één aardappel, één ui en weer vier kaasjes. Een grote familie van acht man zal twee zakjes ontvangen en de ingrediënten zijn bedoeld om de mensen op weg te helpen met kookingrediënten. Van de uitkering van 90 euro per maand per persoon (en 50 euro voor een kind), die ze van United Nations High Commissioner For Refugees (UNHCR) krijgen, zullen ze de rest van hun avondmaaltijd moeten betalen.

Terwijl de bolderkarren steeds meer gevuld raken en de berg gevulde zakjes zich opstapelt schalt de muziek van Rihanna hard door de speakers. Als er daarna een Irakees folklore lied voorbijkomt is het tijd om het eerste dansje te doen. Iedereen springt in de kring om de danspasjes die we eerder die week geleerd hebben mee te doen en van de zijkant wordt er luid geklapt. De koffiepotten en koekjes verschijnen op tafel voor de eerste koffieronde. Sharan, een vrolijke jongen van negentien uit Irak, die graag in de belangstelling staat, voert zijn eerste act van de dag op door een paar gekke bekken te trekken en vreemde lichaamsbewegingen te maken. Hij is een natuurtalent en iedereen moet lachen. De leiding roept ons tot de orde, naast de nodige gekkigheid moet er vooral ook hard gewerkt worden. We bergen de spullen op in de foodtruck en iedereen holt naar zijn maatje om samen de bolderkarren richting hun wijk te duwen. Weer een nieuwe ontbijtronde kan van start gaan.

‘’Kalimera, Good Morning, Sabah Alkhyr’’, roep ik terwijl ik op een van de witte boxen klop. ‘’Goodmorning, breakfast!’’, valt Safira me bij. Ze is Irakees van afkomst, tweeëntwintig jaar oud en samen met haar twee jongere zusjes alleen vanuit Irak naar Syrië gevlucht. Ze hebben hun ouders, die momenteel in Duitsland in een vluchtelingenopvang verblijven, al meer dan een jaar niet gezien. De meiden behoren tot de Jezidische stam, een etnische bevolkingsgroep die een syncretische geloofsovertuiging heeft waarbij verschillende eclectische vormen van religieuze, mythische en heidense elementen met elkaar worden gecombineerd. In Irak wordt er op dit moment door IS een genocide op Jezidi ’s gepleegd omdat Jezidi ‘s geen moslims zijn. Jezidi vrouwen worden ontvoerd en tot seksslavinnen gemaakt. Safira is met haar twee zussen gevlucht, hun oudere zus en hun negenjarige jongere zusje in Irak achterlatend.

De deur van de ISO-box gaat open en een geur van ongewassen mensenlijven en zweet kruipt mijn neusgaten binnen. Op het kamp zijn genoeg douches aangelegd voor alle bewoners, maar het systeem functioneert op zonne-energie. De zon heeft zich al dagen niet meer laten zien, wat betekent dat het douchewater ijskoud is. De vrouw in de deuropening heeft een sari om haar hoofd gewikkeld en lacht me vriendelijk toe. Ik vermoed dat ze uit Afghanistan komt. Na anderhalve week ben ik in staat op basis van gelaatstrekken in te schatten uit welk gedeelte van de wereld mensen zouden kunnen komen. Ze knikt me dankbaar toe terwijl ze de zakjes in mijn handen aanpakt. In de deuropening verschijnt een rolstoel met een gehandicapt kind erin. Achter de rolstoel staat een oude man over de stoel gebogen. Een grote bochel steekt boven zijn hoofd uit. Op basis van de diepe rimpels in zijn gezicht en zijn kale hoofd schat ik hem minstens tachtig, maar hij zou weleens veel jonger kunnen zijn dan ik denk. Hij lacht zijn tandeloze gebit bloot en steekt zijn hand op. Terwijl ik de deur van hun container sluit vraag ik me af hoe het mogelijk is om een oude gebochelde man met een gehandicapt kind in een rolstoel in een rubberen boot te hijsen en de Middellandse Zee over te transporteren.

Safira klopt op de volgende container box, ‘’Kalimera’’, roept ze weer. Nummer 36 zie ik op mijn clipboard. Een bos donkere knullen verschijnt in de deuropening. Een gezicht met helderblauwe ogen kijkt me aan. In de deuropening staan roze baby crocs in een mini-maatje. De jonge vrouw woont hier alleen met haar dochtertje. Ik schat haar begin twintig, maar ook zij zou weleens jonger kunnen zijn. Terwijl ik haar het ontbijt aanreik vraag ik me af of ze nog een man in Syrië heeft of dat ze als weduwe op de vlucht is geslagen. Ze bedankt me en trekt snel de deur snel weer dicht.

Bij ‘huis’ 38 slaat mijn hart altijd een tel over. Hier woont de vader met zijn drie jonge kindjes. De oudste is niet ouder dan vijf, de jongste een jaar of twee. Hun moeder leeft niet meer. Hoe ze omgekomen is weet ik niet, maar aan de groeven op de man zijn gezicht af te lezen draagt hij een bijzonder droevig verhaal met zich mee. De eerste herinnering die deze kindjes van hun leven zullen hebben zal een muffige container box zonder keuken, wc en badkamer zijn. Ik kan me bijna geen troostelozer start van het leven bedenken. Aan de ene kant maakt deze gedachte me weemoedig, want dit is zo oneerlijk, maar terwijl ik de ontbijtjes in de uitgestrekte kleine kinderarmpjes aangeef en ik in hun vrolijke gezichtjes kijk voel ik enorme blijdschap om de lach die er op hun gezichtjes staat. De twee oudsten zwaaien naar me en de jongste verstopt zich tussen de benen van zijn vader. ‘’Tot morgen’’, roept het oudste jongetje me na terwijl hij zijn jongere zusje aan haar handje mee naar binnen trekt.

Na bijna twee weken elke ochtend ontbijten uitdelen ken ik de wijken en de mensen die in de containers wonen. In het volgende huis woont het gezin met negen kinderen. De moeder staat al op het trapje van de container op me te wachten. Ik weet ondertussen dat ik de zakjes met ontbijten, de bananen en twee verse stokbroden in het krat op het bankje moet leggen, zodat ze het gemakkelijk mee naar binnen kan tillen. We groeten elkaar vriendelijk en als ik het krat heb gevuld en haar naam van mijn lijst op het clipboard heb afgetekend maak ik aanstalten om de bolderkar weer richting de foodtruck te trekken. ‘’Shukran’’,(Arabisch voor bedankt), roept ze me na.

Terug bij de foodtruck heeft Nazda de tafel versierd met bloemen en ballonnen. Haar broer Masin, ook onderdeel van het ontbijtteam, is vandaag jarig. Er staat een enorme cake op tafel met kaarsjes erin. Die was in de aanbieding bij de Lidl, die honderd meter verderop ligt. De tafel is gevuld met bordjes met koekjes en bananen. Ik kan geen bananen meer zien ondertussen. De kaarsjes worden aangestoken en er worden verjaardagsliedjes in vier verschillende talen gezongen. De cake wordt aangesneden en rondgedeeld. Ik schenk een kop koffie in en Dabi reikt me van de andere kant van de tafel een koekje aan. ‘’Neem!’’ zegt hij terwijl hij een handgebaar richting zijn mond maakt. Nazda legt haar hoofd op mijn schouder. ‘’Mooi is het hé?’’ Ik knik en geef haar een knuffel. ‘’Het is prachtig’’, ze pakt me nog iets steviger vast. ‘’Dit is de mooiste dag van mijn leven’’, zegt ze terwijl ze met stralende ogen naar haar jarige broer kijkt.

*Vanwege privacyredenen heb ik de namen van de bewoners van Kara Tepe en sommige gebeurtenissen veranderd. Alle beschrijvingen zijn gebaseerd op waargebeurde verhalen en gebeurtenissen.

  • 20 December 2018 - 04:35

    Mandy:

    mooi, lijkt wel kerstverhaal...

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Emmeline

Actief sinds 06 Sept. 2010
Verslag gelezen: 280
Totaal aantal bezoekers 25495

Voorgaande reizen:

24 Maart 2018 - 10 December 2018

Berlijn

18 Juli 2012 - 18 Augustus 2012

India!

13 September 2010 - 11 Juli 2011

Down Under

Landen bezocht: